Op zoek naar de meest vergelijkbare dienstbetrekking

Per 1 januari 2015 is de herziene “gebruikelijkloon- regeling” in werking getreden. Bij de behandeling van het daaraan voorafgaande wetsvoorstel is de Staatssecretaris ingegaan op de bewijslastverdeling en de betekenis van de afroommethode onder de nieuwe regeling.

Gebruikelijk loon

Uitgangspunt voor een gebruikelijk loon is een zakelijk salaris. Als je als dga voor de eigen BV werkt, moet je voldoen aan de regels voor het “gebruikelijk loon” (minimaal salaris voor de dga). Volgens de huidige regels moet een dga in 2015 minimaal € 44.000 verdienen. Daarbij geldt wel de grens dat het gebruikelijk loon niet meer dan (met ingang van 2015) 25% mag afwijken van het loon dat gebruikelijk is voor iemand in loondienst in een vergelijkbare functie. Is bijvoorbeeld in vergelijkbare functies een loon van € 70.000 per jaar gangbaar, dan moet de dga dus minimaal een loon van (75% van € 70.000 =) € 52.500 hanteren. Bovendien mag het gebruikelijk loon ook niet minder bedragen dan het loon van de meestverdienende werknemer in het bedrijf. Het is belangrijk – zowel voor het verleden als voor de toekomst – om niet te vergeten dat de bewijslast voor een hoger salaris dan de “gebruikelijkloonnorm” op de Belastingdienst rust.

Onder de oude regeling kon de Belastingdienst bij de bepaling van het gebruikelijk loon het criterium van de “soortgelijke dienstbetrekking” toepassen. Een probleem was dat de Belastingdienst er niet altijd in slaagde om een “soortgelijke dienstbetrekking” te vinden. Daarom is dit criterium vervangen door de “meest vergelijkbare dienstbetrekking”. Een dienstbetrekking die in de buurt komt van de dienstbetrekking van de dga kan dus voldoende zijn voor de vaststelling van het gebruikelijk loon. Zowel de Belastingdienst als de inhoudingsplichtige kunnen overigens een dienstbetrekking aandragen die zij (meer) vergelijkbaar vinden.

Afroommethode

Bij vrije beroepsbeoefenaren was c.q. is het niet eenvoudig om een soortgelijke dienstbetrekking te vinden. In 2004 heeft de Hoge Raad beslist dat als de opbrengsten van de B.V. (nagenoeg) geheel voortvloeien uit de door de dga verrichte arbeid, het ook mogelijk is het gebruikelijk loon te berekenen op basis van de opbrengsten van de B.V., verminderd met kosten, lasten en afschrijvingen en een winstmarge van 10%. Dit is de zogeheten afroommethode. De bewijslast dat de afroommethode van toepassing is, ligt bij de belastingdienst. De afroommethode mag niet worden toegepast als naast de dga nog een of meerdere werknemers in dienst zijn van de vennootschap. De partner van de dga geldt daarbij niet als andere werknemer.

Toekomst?

Met de invoering van de “meest vergelijkbare” dienstbetrekking kan in beginsel altijd een vergelijkbare dienstbetrekking worden gevonden. Aan de afroommethode wordt dan – zo zou je kunnen stellen – niet meer toegekomen.

De staatssecretaris is echter van mening dat er nog steeds ruimte is voor toepassing van de afroommethode, met name in die gevallen waarin wezenlijke verschillen (blijven) bestaan tussen de dienstbetrekking van de dga en de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Hij wil de afroommethode dus nog niet volledig prijsgeven. De toekomst zal moeten uitwijzen hoe de rechter hier tegenaan kijkt.

Kijk ook eens op: 

www.kennemerwaert.nl

 

 

Plaats een reactie

Klik hier om je reactie te plaatsen

Evenementen

  • Geen evenementen
  • Advertisement

    webdesign development